‘Kleederkooper’, kleermaker, koetsier, winkelier, broodslijter en koopman in manufacturen, geboren te 's-Hertogenbosch op 13 januari 1834, wonende aldaar, korte tijd te Utrecht, later te Rotterdam, overleden aldaar op 26 februari 1898, zoon van Joannes Jacobus Boelens en Joanna Consent. Tijs is getrouwd te ‘s-Hertogenbosch op 10 juni 1865 met Elisabeth Maria (Betje) van Mulbregt, koopvrouw en kleermaakster, geboren aldaar op 20 december 1841, wonende aldaar, en o.a. te Rotterdam, Leiden, Den Haag, later weer te 's-Hertogenbosch, overleden aldaar op 7 juni 1924, dochter van Jacobus van Mulbregt en Maria Cornelia Stoelemeyer.1 Getuigen bij de geboorte-aangifte waren: Joannes Matheus Helmus, hoornblazer bij de Noordbrabantsche Jagers, gekantonneerd te Uden, 21 jaar, en Franciscus Vermeulen, jager bij de genie des konings, 24 jaar, mede te Uden gekantonneerd.2 De doop vond plaats op de dag na zijn geboorte. Peter en meter: Mattheus Willaarts en Maria Brigitta Haagen.3 Mattheus Willaarts was kleermaker en zijn vrouw Maria Brigitta was een nicht van Anna Consent. Tijs Boelens zal vernoemd zijn naar een van deze twee ‘Matheussen’. Zijn jeugd brengt hij door in het ouderlijk huis in de Snellestraat. Hij zal al op jonge leeftijd hebben moeten meehelpen in de textielhandel van zijn ouders. 1853, 16 maart tot 1859, 26 september: Tijs vervult zijn militaire dienstplicht; als enige van de zeven (volwassen geworden) zonen moest hij echt voor zijn nummer in dienst. Tijs was 6 ½ jaar onder de wapenen, de verplichte diensttijd was 5 jaar. Gegevens uit het militair stamboek: Lengte: 1 m 73. Ovaal aangezicht, hoog voorhoofd, grijze ogen, grote neus en mond, ronde kin, bruine haren en wenkbrauwen, geen merkbare tekenen. Bij het signalement staat geschreven: ‘Gecertifiseerd door mij kommandeerende officier van het regiment veldartillerie, de kolonel B. D. Gerard Coehoorn’. Hij is bij het regiment grenadiers en jagers ingedeeld als milicien voor 5 jaar. Op 27 september 1853 is hij bij het regiment veldartillerie gekomen met een vrijwillige verbintenis voor 6 jaar, ‘krachtens autorisatie van de provinciale commandant van Noord-Brabant voor premie toegestaan 20 gulden’. Hij werd daar kanonnier 2e klasse en was bij hetzelfde onderdeel als zijn oudste broer Bernard (niet opgenomen in de Bossche Encyclopedie). Op 16 januari 1854 werd hij bevorderd tot stukrijder 2e klasse. Hij is gepasporteerd bij het beëindigen van zijn dienst en kreeg een certificaat van goed gedrag.4 In deze periode bij de artillerie heeft hij natuurlijk veel met paarden gewerkt. 1860, 29 mei: Inschrijving voor de Bossche schutterij. Zijn adres: Snelstraat H390 (bij zijn ouders), ongehuwd, beroep koetsier.5 Tijs stond ook op de markt met textiel, hij werkte voor zijn ouders. 1863, 11 augustus: Hendrika van Dijk, 28 jaar, arbeidster geboren te Vierlingsbeek, wonende te Nistelrode, wordt beklaagd ‘van het arglistig wegnemen en zich toeëigenen van een zwart lakensch ondervest ten nadeele van Matthijs Boelens uit eene kraam op de jaarmarkt te Uden den 5 Augustus 1863’. Er wordt 6 maanden gevangenisstraf geëist en het gestolen voorwerp moet teruggegeven worden. Tijs verklaart dat Hendrika aan zijn kraam kwam en vroeg naar een boezeroen. Hij kreeg argwaan en verdacht haar ervan iets gepikt te hebben. Hij miste ook meteen het vest en is direct de politie gaan waarschuwen, die later het vest terug kwam brengen; de gedaagde heeft bekend. Eerst maakte ze nog een smoesje dat ze het gekocht had, maar vergeten was te betalen en ze vertelde dat ze het t.b.v. haar broer meegenomen had. Overwegende de geringe waarde van het gestolen goed en het nog niet in aanraking met justitie geweest zijnde van de beklaagde, wordt zij schuldig bevonden aan eenvoudige diefstal met verzachtende omstandigheden. Ze krijgt 8 dagen gevangenisstraf. Verder moet ze de rechtskosten betalen, groot 10 gulden 12 ½ cent. Dat waren nog eens tijden!6 1865, 10 juni: Als Tijs en Betje trouwen is zij ruim 4 maanden zwanger. De getuigen op het stadhuis zijn: Zijn broer Christ Boelens, pettenmaker, zwager Willem Jansen, ‘kleederkooper’, broer Willem Boelens, ‘kleederkooper’ (niet in de Bossche Encyclopedie) en een neef van Betje, Wilhelmus Cornelis Rek, portefeuillemaker, 23 jaar. Betje van Mulbregt was een nicht van Marie en Cato Rek, twee zussen gehuwd met de broers van Tijs, Christ en Antoon Boelens. Schoonvader Van Mulbregt was slachter, tevens laarzenmaker. Het was vroeger helemaal niet ongewoon dat men twee beroepen had. Misschien maakte hij de laarzen en de schoenen van de huiden van de dieren die hij geslacht had. Van hem is nog een verhaal bekend dat hij eens te voet naar Den Dungen is gegaan waar hij een varken kocht. Het varken droeg hij op zijn rug naar huis en hij was toen zo uitgeput dat hij als een blok in slaap viel. Tijdens die slaap beviel zijn vrouw naast hem van een kind en hij had niets gehoord. Van Mulbregt woonde op Pensmarkt B3, bijna naast de Boterhal, die er vanaf ongeveer 1850 stond. Vóór die tijd had er het Vleeshuis gestaan, waar de slagers hun vlees kochten, vandaar de naam Pensmarkt.7 Na hun huwelijk krijgen Tijs en Betje het adres Markt C 428. Volgens de familie-overlevering moet dit in ‘de Moriaan’ geweest zijn. Het pand staat bekend als één van de oudste stenen woonhuizen van Nederland. Het was in de loop der eeuwen opgedeeld in verschillende woningen en steeds meer in verval geraakt. Het diende als kelder voor de marktkramen en het was een heel bescheiden woonhuis.8 Uit de familie-overlevering is inderdaad bekend, dat Tijs en Betje verantwoordelijk waren voor de kramen van de markt. Tijs moest ervoor zorgen dat ‘s morgens vroeg de kramen op de markt geplaatst werden. Dit werk kunnen ze ook in een latere periode gedaan hebben, het is niet helemaal duidelijk wanneer we dit verhaal moeten plaatsen. Hetzelfde jaar 1865 vestigt broer Bernard zich met vrouw en twee dochters weer in Den Bosch. Bernard en Tijs wonen met hun gezinnen in de Moriaan. Het beroep van koetsier heeft Tijs zeker ongeveer 15 jaar uitgeoefend, want nog t/m 1879 komen we hem als zodanig tegen. Hij zal een doorgewinterde paardenman geweest zijn. Ook Bernard was koetsier. Beide broers zaten dus in hetzelfde wereldje. Het kan zijn dat zij te maken hadden met- of in dienst waren bij het een eindje verder gevestigde kantoor van H. Colignon & Cie, dat later als mede-firmanten de heren Van Gend & Loos kreeg.9 Van daaruit vertrok dagelijks de diligence met als route Deuteren, Vlijmen, Nieuwkuijk, Drunen, de Overlaat, Baartwijk en Waalwijk. Het postiljonbedrijf was vol zwarigheden en beproevingen. Gummibanden kende men niet en de bestrating was allesbehalve egaal. De koetsier met de postman en de trompetter hadden het zwaar. Zij moesten in weer en wind, bij tij en ontij, hoog op de bok blijven zitten. Het moeten geharde struise kerels geweest zijn. In de winter droegen zij lange dikke mantels.10 Oudste foto van de Markt (1868), links de hoedenfabriek van Schull, misschien is de potkast links op de hoek zichtbaar
Rond 1867 verhuizen Tijs en Betje naar het adres Markt B19 (thans 12, het hoekgedeelte van café de Kleine Werelt), waar ze tot ongeveer 1885 wonen. Tijs woonde daar dus twee huizen verwijderd van zijn broer Christ. De hoofdbewoner van B19 was F.C. Schull, ‘hoedenfabrijkant’. Schull verhuurde de verdiepingen boven de fabriek. Tijs en Betje woonden in de kelder. Zeer waarschijnlijk was er een zogenaamde potkast, een klein huisje, laag, met ramen net boven de stoep, tegen het pand gebouwd, achter een deurtje leidden een trap naar beneden naar de kelder, waar de rest van de woning en de voorraad zich bevond. Deze ongezonde, armoedige woonomgeving kan er mede de oorzaak van geweest zijn, dat slechts vier van hun tien kinderen volwassen werden. Vanaf 1883 was er in het pand de firma Boomaars gevestigd: ‘handel in fransche- weener en engelsche schoenen en laarzen’.11 Een zoon en twee schoonzoons van Tijs waren schoenmaker van beroep.PNHC, 8 oktober 1869
Tijs was een echte sjaggeraar. Koetsier was maar een bijbaan, want hij handelde ook in van alles en nog wat. Het meest komt hij voor als broodslijter. Vanaf het begin van de jaren ’80 komen we Tijs en Betje tegen als ‘koopman’ en ‘koopvrouw’. Zij moeten veel gehandeld hebben in boerenkielen voor de boeren, die naar de veemarkt gingen. Op de veemarkt stonden zij met een kraam met kielen, die ze zelf maakten. In 1883 hebben Tijs en zijn kinderen Tijs jr. en Anna drie maanden in Utrecht gewoond. De reden van dit korte uitstapje zal waarschijnlijk wel nooit meer aan het licht komen. Er zal contact geweest zijn met zijn broer Joannes Hermanus, die ook in Utrecht woonde (staat niet in de Bossche Encyclopedie). Betje bleef in Den Bosch met haar dochtertje Jo en haar zoontje Wilhelmus Jacobus. Zij was hoogzwanger en zou 12 dagen na de terugkeer van haar man en kinderen bevallen van haar jongste kind Louisa Maria. In de periode in Utrecht staat Tijs te boek als ‘koopman’. PNHC, 29 juni 1888 PNHC, 25 juni 1891 Rond 1885 verhuist het gezin naar Kolperstraat A285. Hij heeft dan uit de nalatenschap van zijn moeder een bedrag van f 933 geërfd. Daar kon je in die tijd bij voorbeeld een arbeiderswoning voor kopen. Ze wonen daar maar een paar jaar, want rond 1890 vindt de verhuizing plaats naar 2e Korenstraatje B399. Het huis in het Tweede Korenstraatje is het bekende Bossche pand ‘in de Put’, hoek Doode Nieuwstraat / 2e Korenstraatje. Nog tot in de jaren ‘20 van de 20e eeuw zou dit een ‘Boelens-pand’ blijven, want rond 1895 wordt Tijs er opgevolgd door zijn neef Bernard Boelens. Na Bernard komt dienst oudste zoon Christ er te wonen (zie hiervoor). Tot in 1893 woont Tijs in dit pand en heeft als beroep ‘broodslijter’ en ‘winkelier’, blijkbaar bakte hij zelf niet, maar handelde hij alleen maar in brood.12 Dochter Anna en haar man woonden achter en hadden de ingang in de Doode Nieuwstraat. Heel kort wonen Tijs en Betje nog op de Brede Haven B199. Winkelier is hij dan niet meer. Anna en haar man, die inmiddels verhuisd waren naar de Lepelstraat wijk H nr. 116, vertrekken op 13 juli 1893 naar Rotterdam. Haar ouders en jongste zuster Jo komen in hun woning. In de Lepelstraat is Tijs nog steeds ‘broodslijter’. Hij stond met brood op de markt tegenover Hotel Noord-Brabant. Zoon Tijs jr woonde ook al in Rotterdam en de oudste zoon Jacques was verhuisd naar Haarlem.13 1895, 23 oktober: Tijs vertrekt, op 61-jarige leeftijd, met zijn vrouw en zijn dochter Jo naar Rotterdam, om zich bij zijn kinderen te voegen. In 1896 woont hij weer even in 's-Hertogenbosch: J.J.M. Boelens, particulier, Snellestraat. H324.14 Hij zal teruggekeerd zijn i.v.m. de ziekte van zijn zoon Tijs, die, nog maar kort getrouwd, in november aan tuberculose overleed. Tot zijn overlijden woont Tijs sr in Rotterdam, duidelijk weer in wat betere doen, want hij komt daar voor als kleermaker en koopman in manufacturen. Mensen uit deze beroepsgroep werden ook vaak gevraagd als er ergens een boedel opgemaakt moest worden en als afslager bij veilingen. Een veilinghamer die van Tijs geweest is, heb ik gekregen van mevrouw E. Blok-Maters, die hem in 1945 cadeau kreeg van Tijs’ jongste dochter Jo. In de drie jaar Rotterdam wonen ze in drie verschillende straten. Jongste dochter Jo woont nog thuis.15 Bij zijn overlijden woont hij aan de Oost-Molenwerf. Tussen 1898 en 1903 woont Betje met haar dochter Jo in Leiden, Den Haag, Hof van Delft (gem. Delft) en nogmaals Leiden, met een korte onderbreking van ruim een half jaar in Den Bosch in 1900. 1903, 14 april: Moeder en dochter verlaten Leiden. Jo verhuist naar Amsterdam en Betje gaat terug naar Den Bosch. Ze is bijna 60 jaar oud. Ze woont even in bij haar schoondochter Antje Boelens-Van der Wielen in de Sint Jacobsstraat E158, maar al snel keert ze terug naar het haar zo bekende adres Markt B19 (de Weerelt). Tot haar overlijden verhuist Betje nog een paar keer. Van de Markt gaat ze naar: Tweede Korenstraatje wijk B nr. 394, vervolgens Westwal wijk I nr. 161 en daarna naar het ouden-van-dagen-tehuis in de Hinthamerstraat wijk D nr. 1. Daar woonde ze al vóór 1909.16 Het is de huidige bibliotheek. Uit deze periode zijn nog wat verhalen en herinneringen bewaard gebleven. Ze heeft alle mogelijke werkzaamheden gedaan om iets bij te verdienen. Zij ging bij grote gezinnen, familieleden vaak, aardappelen schillen of groenten schoonmaken waarvoor ze dan een paar dubbeltjes kreeg. Zo kwam ze vaak bij de familie Boelens in de Minderbroedersstraat. De kinderen van Antoon Boelens waren bang van het oude mensje en vonden haar een heks. Als ze kwaad werd, kon ze dreigend haar aardappelschilmesje omhoog steken. ‘s Morgens bracht ze hen naar school. Ze liepen dan van hoek Minderbroedersstraat / Doode Nieuwstraat door de Doode Nieuwstraat naar de hoek van het 2e Korenstraatje waar ze nog de jongste kinderen van neef Bernard Boelens meenam en zo liep het hele groepje naar de school in de Ruische Poort, een zijstraatje van de Orthenstraat. De bekende Bossche tekenaar en cartoonist, Herman Moerkerk, heeft nog een tekening van Betje gemaakt (zie hiernaast). Toen ze in het oude-vrouwenhuis in de Hinthamerstraat woonde, kwamen haar nichtjes haar vaak lekkere dingen brengen, gedroogde pruimen e.d. Schoondochter Antje Boelens-van der Wielen, en kleindochter Betsie Boelens zullen haar ook wel bezocht hebben. Tegen het eind van haar leven had ze f 300 gespaard voor haar begrafenis, want ze wilde niet “van de armen” begraven worden. Dit geld had ze steeds in een zakje om haar hals hangen. Niemand mocht daar aankomen; dat moest bewaard blijven. Toen ze overleed bleek de f 300 niet voldoende te zijn, er was nl. een tekort van f 17. Haar drie kinderen hebben “bij de kist” ruzie staan maken over de vraag wie die f 17 bij zou moeten leggen. Dochter Jo voelde zich zó onder druk gezet, dat ze opmerkte: “Ze zetten het mes op m’n keel”. Uit dit huwelijk, allen geboren te 's-Hertogenbosch: 10 kinderen, waarvan er 6 jong overlijden. De kinderen die volwassen zijn geworden zijn:
|
Noten | |
1. | Ook wel geschreven als: Stul[e]meyer. |
2. | Joannes Matheus Helmus is geboren te 's Bosch op 3 mrt 1814 als zoon van Mathijs Helmus, oud-kleerkooper, wonende op de Markt en Joanna Merx. Zij waren peter en meter bij de doop van Anna Consent in 1809; hoe de familierelatie is, heb ik kunnen vaststellen. |
3. | BA Parochie St.-Jan en St.-Pieter; tot 1840 hadden beide kerken een gemeenschappelijk doopboek. |
4. | NA toegang 2.13.09, inv. nr. 700 (stamboek nr. 22618) en inv. nr. 1259 (stamboek nr. 19316). |
5. | SASH Schutterij-archief ‘s-Hertogenbosch, inv. nr. 87. |
6. | BHIC toegang 24, inv. nr. 73, rolnr. 11. |
7. | Zie: 's-Hertogenbosch in Oude Ansichten, deel 1, blz. 9. |
8. | Idem, nummer weggevallen, maar het moet 23 zijn. |
9. | Collignon was gevestigd in het op één na laatste pand vóór het Scheidingsstraatje. |
10. | Uit: ‘s-Hertogenbosch in Oude Ansichten, deel 1, blz. 135 en 136. |
11. | SASH Adresboeken. |
12. | SASH Adresboeken 1891/1892 en 1892/1893. |
13. | Idem 1894 en 1894/1895 en BR 1890-1900. |
14. | SASH Adresboek 1896. |
15. | SAR BR Rotterdam 1890-1900 blad nr. 59. |
16. | Helaas vindt men in het BR van Den Bosch nooit verhuisdata als het verhuizingen binnen de stad betreft; aan het huisnr kan men zien dat het nog het oude systeem was van wijkletter en nummer, dit is in 1909 afgeschaft. |
17. | Echtpaar, niet verwant aan de familie Boelens. Zij trouwen op 30 april 1870; de bruid is koopvrouw. |
18. | SASH Gezinskaart. |
19. | De familie was eigenaar van de bekende destilleerderij Blankenheym en Nolet jenever. |
J.M.B. Boelens en O.J. Nienhuis, Boelens een RK Groninger familie met een grote Bossche tak (2006) 689-690, 701, 714, 726, 730, 735, 739, 742, 746, 753, 980-986, 1010